In de Volkskrant is de rubriek ‘Het spel en de knikkers’ van Frank Kalshoven van de Argumentenfabriek een van mijn favorieten. Toen lezers werden opgeroepen zelf een ‘knikker’ te schrijven, wist ik meteen waar ik het over wilde hebben: het pensioenstelsel. Hier mijn bijdrage.

Dit jaar heeft de Sociaal Economische Raad de mogelijkheden verkend van een nieuw pensioenstelsel voor werknemers. De Raad gaat nog nadenken over een pensioenoplossing voor de toenemende groep zzp’ers. Maar waarom niet een stelsel waar de hele beroepsbevolking aan mee kan doen?

Eerst de cijfers. Meer dan acht miljoen Nederlanders doen betaald werk. Daarvan hebben ca. zes miljoen mensen een contract in loondienst: vast of – steeds vaker – voor bepaalde tijd. Volgens de Pensioenfederatie heeft negentig procent van hen een werkgever met een pensioenregeling. Daarvan hebben er ruim 800.000 een pensioenovereenkomst bij een verzekeraar. Dat betekent dat ongeveer 4,6 miljoen werknemers verplicht zijn aangesloten bij een pensioenfonds. De rest, naar schatting tien procent, heeft geen enkele vorm van bedrijfspensioen. Ook de 1,5 miljoen ondernemers in Nederland kunnen zich niet aansluiten bij een collectieve pensioenregeling. Al met al bouwt op dit moment één op de vier werkenden geen pensioen op via het werk.

Daar komt bij dat de pensioenregeling per werkgever flink kan verschillen. Hoewel het aantal pensioenfondsen daalt, waren er in 2014 nog altijd 348, waarvan 68 gekoppeld aan bedrijfstakken, zoals Zorg en Welzijn en Verf. In totaal 268 pensioenfondsen waren verbonden aan een onderneming. Philips bijvoorbeeld. KLM heeft er zelfs drie. Daarnaast zijn er nog wat (beroeps)pensioenfondsen, waaronder die voor medisch specialisten. Bedrijven die niet verplicht zijn aangesloten bij een pensioenfonds, kunnen bij een verzekeraar een eigen pensioenregeling laten maken. Dat gebeurt bijvoorbeeld in een relatief nieuwe branche zoals de ICT. Vaak is dat een beschikbare premieregeling, waarbij het afwachten is hoe de inleg groeit en wat voor pensioen er uiteindelijk mee kan worden aangekocht. Dat betekent dat er nogal wat verschil zit in de pensioenopbouw van werknemers. Terwijl zij daar zelf weinig tot niets over te zeggen hebben.

Dat heeft niet alleen iets onrechtvaardigs, het is ook steeds minder handig. Bedrijven bestaan minder lang dan vroeger, en de werkgelegenheid groeit vooral in moderne sectoren zonder eigen pensioenfonds. Een baan is niet meer voor het leven, en zelfs een vak gaat niet altijd meer een heel werkleven mee. Nederlanders werken langer door en wisselen vaker van baan, branche en beroep. Al sinds 1997 daalt de lengte van het dienstverband. Ook een tijdje zonder werk zitten is geen zeldzaamheid.

In theorie kan een via de werkgever opgebouwd pensioenpotje worden meegenomen naar een andere regeling, maar in de praktijk zitten daar veel haken en ogen aan. Werkgeverspensioen kan sowieso niet overgeheveld worden naar een individuele pensioenspaar- en beleggingsrekening of vice versa. Daardoor krijgen veel mensen, maar zeker degenen die bij bedrijven werken die niet zijn aangesloten bij een pensioenfonds, regelmatig van baan wisselen of het werknemerschap (tijdelijk) verruilen voor eigen baas zijn, een bonte verzameling pensioenpotjes. Het gevolg? Minder inzicht en meer kosten.

Dat moet toch anders kunnen. Stel je eens voor: je bepaalt zelf waar je je pensioen onderbrengt, net zoals je zelf je zorgverzekeraar kiest. Je geeft aan je werkgever door op welk rekeningnummer de premie gestort kan worden. En je sluit zelf een aparte overlijdensrisicoverzekering af. Of je nu van werkkring verandert, ondernemer wordt, een tijdje werkloos bent of juist weer gaat werken: de pensioenregeling en de verzekering lopen gewoon door. Zo kun je je leven lang sparen voor je pensioen en de belangrijkste risico’s afdekken, ongeacht je werksituatie. Dat reikt heel wat verder dan de verkenning van de SER. En maakt een aparte exercitie voor zzp’ers overbodig.

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *